hunebedjes.nl - Ilse Duijvestein
Systemen
Systeem: 1. stelsel, geleed en geordend geheel, complex, geschikt volgens een ordenend beginsel; -2. stelsel van werkwijzen of handelingen; -3. (concreet) samenhangend geheel van gelijksoortige eenheden (Van Dale).
 
Wat geuite denksystemen
Shakespeare zal ons helpen
Conclusie
 
 
Wat geuite denksystemen
 
‘Met je stem hetzelfde geluid maken als het object maakt’
Hoe waarschuwt iemand een ander voor een boze stier achter de bosjes? Dat kan bijvoorbeeld als beiden het woord stier gebruiken en het liefst ook een kreet die ‘boos’ betekent. De historicus Michel Foucault (1926-1984) schrijft daar uitvoerig over. Hij legt bijvoorbeeld uit hoe volgens hem taal is ontstaan, wordt gebruikt en verandert.
Hij schrijft dat letters en woorden aantekeningen zijn die mensen in gedachten gebruiken om zich de wereld te herinneren en om dingen of gebeurtenissen in de wereld te koppelen, te scheiden en te beïnvloeden. Woorden en zinnen zijn dus een opeenvolging van mentale aantekeningen. Ze zijn daarom niet de wereld want die doet zich onmiddellijk voor en als een geheel. Om orde te scheppen in de onhanteerbaar aandoende waarneming hanteren mensen stelsels van woorden en zinnen: hun taal. Taal verbindt waarnemingen en de gevoelens die daarbij horen aan ideeën (net als volgens John Locke en David Hume in h.2). Taal maakt het tevens mogelijk overeenkomsten te ontdekken, plannen te maken en anderen te beïnvloeden (de associaties van Locke en Hume). Ook zijn door taal ideeën te herinneren, te koppelen, te scheiden en te manipuleren. Dit laatste veroorzaakt een bedachte -en dus een geordende- wereld en deze is eveneens te hanteren door taal (de valse ideeën van Hume). De wereld van taal, de bedachte wereld, projecteren mensen ook wel op de waarneembare wereld en deze gelijkt dan soms ineens enorm (Foucault).
 
‘Hier zijn de dinghen stoff van bollekens, daer is ’t een wack’re droom’
De titel van deze paragraaf komt uit het gedicht Ooghen-troost (1647) van Constantijn Huygens (1596-1687). Eric Jorink (1963) haalt het gedicht aan in zijn promotieonderzoek naar de zeventiende-eeuwse periode tijdens welke volgens velen de meest gebruikelijke manier verandert waarop mensen de wereld ervaren. Deze nieuwe manier, dit nieuwe wereldbeeld, zou wel eens flink kunnen botsen met de gebruikelijke. Huygens wordt gezien als iemand die benadrukt welke kenmerken van beide wereldbeelden elkaar aanvullen (Jorink).

Tot de voornoemde periode, halverwege de zeventiende eeuw, zien mensen de wereld als een boek. Alles in dat boek geeft signalen en deze tekens zijn te lezen. Door de tekens te lezen leren mensen de wereld kennen, inclusief de innerlijke verbanden tussen de dingen, die erg belangrijk schijnen te zijn. Mensen geloven bijvoorbeeld in een overeenstemming tussen de zogeheten macro- en microkosmos. Bijvoorbeeld kennis van sterrenkunde creëert een succesvolle arts en onder meer kometen zijn voorbodes van rampspoed. De grondgedachte is: de waarneembare wereld als tweede boek naast de bijbel. Wereldse fenomenen worden dus altijd gezien in combinatie met de (eerste) bijbel.
Maar in de zeventiende eeuw verandert voornoemde benadering. Mensen zien nog altijd een koppeling tussen de waarneembare wereld en de omschrijving ervan, maar verbanden en oorzaken worden nu behalve als goddelijke feiten ook gezien als interessante gebieden voor kennisontwikkeling. De uiterlijke kenmerken van in het bijzonder planten en dieren bepalen nu ook veel meer dan voorheen hun plaats in nieuwe orden (Jorink).

Vervolgens gaan mensen, in het begin van de negentiende eeuw, de wereld steeds meer benaderen vanuit de kennis die ze zichzelf ter beschikking hebben gesteld en blijven stellen. En de wereld gedraagt zich klaarblijkelijk bij voorkeur naar de om- en beschrijvingen toegeschreven door de mens (Foucault).

De socioloog en filosoof Jean Baudrillard (1929-2007) noemt dat de ‘precessie van de simulacra’. Hij schrijft: ‘(...) het grondgebied gaat niet langer vooraf aan de kaart (...) Voortaan gaat de kaart vooraf aan het grondgebied (...) zij brengt het grondgebied voort’ (Februari).

Kennis en beschrijvingen, verspreid door zogeheten deskundigen, bepalen wat normaal is. Hierdoor bepalen ze waar iets of iemand bij voorkeur aan voldoet en zodoende of iets of iemand normaal is (de normatieve implicaties uit h.2). Michel Foucault noemt dit mentale macht. Grootschalig geïmplementeerde kennis en de manier waarop deze is omschreven zijn bepalend. Geïnstitutionaliseerde kennis is dus in potentie macht. Foucault concentreert zich op de, volgens hem opvallend recent ontwikkelde, menswetenschappen zoals sociologie, psychologie, economie en de medische wetenschap. Deze wetenschappen beschrijven mensen en menselijk gedrag. Hierdoor stellen ze een norm. Wie aan de norm voldoet, is normaal, wie niet aan de norm voldoet, is ... abnormaal (Schilstra).
 
Klassiek en romantisch
Marjolijn Februari (1963, ook in h.7) noemt in een artikel eveneens twee manieren om de wereld waar te nemen namelijk de klassieke en de romantische. Ze haalt de termen uit een boek van schrijver en filosoof Robert Pirsig (1928). De klassieke manier berust op interesse in een onderliggende structuur en in een ordening. De romantische manier ‘berust hoofdzakelijk op inspiratie, verbeelding, creatieve vermogens en intuïtie’. Iemand benadert de dingen dan vanaf de buitenkant. De meeste mensen kiezen voor een van beide manieren maar het is nodig beide toe te passen: zowel het ding als de ordening van de dingen is belangrijk (Februari, 05-05-2007).
 
Democratie
Ongeveer 2500 jaar geleden sticht een groepje mannen in Griekenland de stadsstaat Athene. Vanaf nu benoemen de mannelijke inwoners van deze stad samen wat gewenst is en wat niet. Zij noemen dat democratie. In het begin kenmerkt de democratie zich door gesprekken en afspraken tussen rondwandelende mannen in een vlakke ruimte zonder dak. Als gevolg van een lage ommuring is de ruimte voor anderen vanaf buiten te zien. Omdat de mannen kunnen rondwandelen voelen ze zich veilig en vrij om te zeggen wat ze belangrijk vinden. Elke gespreksdeelnemer is verantwoordelijk voor een gezamenlijk gemaakte afspraak en een gezamenlijk genomen besluit. Het beweeglijke karakter van de vroege democratie maakt dat een groepje alleen een groep is voor zover het de gezamenlijk gemaakte afspraak of het gezamenlijk genomen besluit betreft.
Een groepje kan bepalen wat in Athene welkom is en wat niet. Het benoemde en welkome kan blijven, benoemd en onwelkom wordt de stad uitgestuurd. Vaak verwijderen de heren wat en wie voor hen onbenoembaar en verstandelijk ongrijpbaar zijn. Soms organiseren ze een ritueel om voor hen bijvoorbeeld ondefinieerbare gevoelens, ondefinieerbaar gedrag en ondefinieerbare mensen te kunnen hanteren. Aan de rituelen doen meerdere mensen mee. De rituelen vinden plaats op een vooraf bepaalde locatie en gedurende een vooraf bepaalde tijd. Tijdens de rituelen proberen mensen actief om te gaan met voornamelijk onbevattelijke of ongewenst pijnlijke gebeurtenissen, in plaats van dat zij zich opstellen als slachtoffer.

Na ongeveer honderd jaar ‘wandeldemocratie’ en gezonde mensen verstart het democratische systeem en verspreidt zich de cholera-epidemie. Nu ontstaan bijvoorbeeld de vaste zitplaatsen. De mede daardoor zeer gecontroleerde ruimte en de angst om ziek te worden, de onzekerheid over de volgende dag, maken de mannen onverschillig, bijvoorbeeld over inmiddels zogenaamd gezamenlijke afspraken, religie, zelfcontrole en zelfsturing. De eerder zo beweeglijke en relatief open samenleving is een ‘angstige orde’ geworden en weinig later wordt Athene overmeesterd door de Romeinen (Decreus, 2003 en Sennett, 2002).
 
Zuiverheid
Eveneens ongeveer 2500 jaar geleden ontstaan in het Midden-Oosten ideeën over zuiverheid. De verzameling en ontwikkeling van die ideeën heet de gnosis (Grieks voor ‘kennis’). Volgens de gnosis is zuiverheid goed en onzuiverheid kwaad. Het zuivere heet pneumatisch en het verwijst naar het pneuma: een ‘goddelijke substantie’ in een mensenlichaam, een ‘hemelse vonk’ door ‘het noodlot’ gevangen. Het onzuivere heet hylisch (van het Griekse woord hyle voor materie) en het verwijst naar aards vuil. Wanneer, volgens de gnosis, een mens zijn bewustzijn ontwikkelt, ontwikkelt zich het pneuma. Deze ontwikkeling wordt gezien als een ‘zijn-in-beweging’ en ze is geestelijk van aard. Gnostici, gnosisdeskundigen, zien hun ideeën als de overkoepelende waarheid: metafysica die goed is voor iedereen (Van der Laarse).

Navolging van de gnostici door een gelijkende behoefte aan zuiverheid ontstaat bijvoorbeeld rond 1900 in Oostenrijk. Als reactie op roerige tijden stellen sommigen dat er een antagonisme bestaat, een tegenstrijdige werking, tussen ‘geest en licht’ en ‘materie en duisternis’. De behoefte aan zuiverheid uit zich in de uitverkiezing van geest en licht en de ideeën groeien uit tot een theorie over pneumatische ariërs en hylische niet-ariërs (Van der Laarse).

Het schijnt dat (groepen) mensen vooral verlangen naar zuiverheid wanneer ze zich bedreigd voelen in hun maatschappelijke positie. Zij willen zich dan van anderen onderscheiden en deze drang veroorzaakt hun verlangen. Elke daad die menging tegengaat is een gevolg van een behoefte aan orde in een wereld die wordt ervaren als chaotisch en waarin vertrouwde zekerheden niet langer voldoen. De drang zichzelf te onderscheiden gaat altijd gepaard met denken in tegenstellingen. De filosoof en socioloog Pierre-André Taguieff (1946) noemt dit mixofobie. De voorliefde voor zuiverheid betekent dat onder meer kracht, gezondheid, moed, harmonie, interne orde, cohesie, classificatie en beheersing zijn gewenst en ze heeft zowel een symbolische waarde als een hygiënische functie. ‘Het zuiverheidsideaal is een van de grootste leugens in de moderne wereld’ (D.H. Lawrence, 1885-1930). De concepten zuiverheid en reinheid bepalen in hoge mate hoe mensen denken maar worden zelf niet of nauwelijks bestudeerd (Van der Laarse).
 
Transhumanisme
Nieuwe technologie brengt de pneumatisch ingestelde mens veel goeds. Maar onder anderen de natuurkundige Cees Dekker (1959) van de Technische Universiteit in Delft spreekt zijn zorgen uit over ontwikkelingen die volgens hem de wereld uit de roman Brave New World (1932) van Aldous Huxley (1894-1963) nabij brengen. In het vakgebied van de synthetische biologie zijn ideale mensen mogelijk door biologische systemen te ontwerpen. De technologie past bij het zogeheten transhumanisme. Een filosofie waarvan de aanhangers eisen dat mensen het morele recht hebben om door genetische manipulatie en andere technieken de mens fundamenteel te verbeteren (Dekker).
 
Salondionysme
 
Dionysisch
Een beroemde fan van de Griekse god Dionysos is Friedrich Nietzsche (1844-1900). Dionysos en zijn collega Apollo inspireren Nietzsche om twee basisdriften in een samenleving te benoemen: de apollinische en de dionysische. Apollinisch betekent licht, geregeld en met een herkenbare maat (hemels, rationeel, zuiver). Dionysisch betekent duister, chaotisch en overmatig (aards, chtonisch). In de tweede helft van de negentiende eeuw inspireert Nietzsche’s uitleg over de dionysische driften velen tot een manier van leven waarvan zij zelf zeggen dat deze vooral vloeiend, oceanisch en wellustig is. Rüdiger Safranski (1945) wijst erop dat deze mensen in de praktijk echter genoegen nemen met een weinig riskante vertegenwoordiging van het leven namelijk met esthetische manifestaties zoals carnavalsfeesten. Het zijn (slechts) spelen met de afgronden van het leven want ze zijn georganiseerd en beveiligd door een cultuur (Nietzsche en Safranski).
 
Esthetisch
Esthetisch betekent ‘in betrekking staande tot de waarneming van het schone’. Estheticisme is de levensbeschouwing waarin het esthetische een overwegende plaats inneemt. Estheticistisch betekent betreffende de aard van het estheticisme en esthetiek (esthetica) is de theorie en de filosofie van de kunstvormen (Van Dale). Voorheen betekent esthetiek de schoonheidsleer (omdat kunst wordt gezien als schoon) maar tegenwoordig mag de leer ook over lelijke dingen gaan. Inmiddels gebruiken mensen het woord esthetiek eigenlijk voor elke vorm van nadenken over kunst. Daarom heeft de manier waarop ze het woord esthetisch gebruiken dus vaak te maken met het etherische karakter ervan: ongrijpbaar en vergeestelijkt. Niet te verwarren met bijvoorbeeld het woord ethisch, dat mensen gebruiken in gesprekken over wat ze zedelijk vinden en wat niet (vrij naar Schilstra).
 
De esthetische illusie
De kunsthistoricus en psychoanalyticus Ernst Kris (1900-1957) schrijft over de opvoering van een toneelstuk tijdens hetwelk een persoon uit de zaal plotseling opspringt en iemand op het toneel waarschuwt met de uitroep: ‘Pas op, ze zijn gewapend!’. Door de inmenging onttrekt die persoon zich aan de afspraak dat het publiek alleen innerlijk mag ervaren wat op het toneel gebeurt en niet mag handelen. Kris noemt deze afspraak de esthetische illusie. De esthetische illusie vervangt individueel handelen door een innerlijke ervaring (beleving) en installeert een scherpe scheiding tussen publiek en toneel. De aanvankelijke neiging tot ingrijpen blijft echter altijd bestaan en zo ontstaat de fantasie. De esthetische illusie vooronderstelt de bereidheid enkel in gedachten met anderen mee te gaan, bijvoorbeeld naar gevaren en ongemakken. Het moment waarop de fantasie ontstaat is het moment waarop de illusie de betreffende persoon beschermt, namelijk tegen zijn mogelijk ongepaste gedrag.
Bijvoorbeeld kunst biedt volgens Kris sociaal goedgekeurde gelegenheden waar iemand een ander veilig kan volgen en dat baat de eigen fantasie (Kris) (vergelijk dit eventueel later met John Armstrong in h.6).

Voornoemde toneelsituatie, met opspringende mensen, was wellicht de wens maar is niet de ervaring van, onder meer theatermaker, Jozef van den Berg (1949). In 1989 vertelt hij aan een uitverkochte theaterzaal dat hij stopt met spelen, dat iedereen zijn geld kan terugkrijgen bij de kassa en dat hij dit meent. Het publiek gelooft hem niet en gaat lachen. Van den Berg concludeert dat hij op het toneel alleen onzin kan vertellen en hij staat nooit meer op de planken (Steenbergen).

Een dergelijke conclusie trekt ook de schrijver Jorge Luis Borges (1899-1986). In zijn jeugd ziet hij een tijger in een dierentuin en deze tijger maakt op hem een enorme indruk. Een groot deel van zijn leven probeert hij over die tijger te schrijven maar dat mislukt altijd. De tijger die hij keer op keer beschrijft is steeds een droomgestalte. De andere tijger, de ‘echte’, blijft ontbreken want ‘de werkelijkheid is onbereikbaar via de kunst’ (Williamson en Borges, 1988).
 
Verbeelding en fantasie
David Hume (o.a. h.2) vindt verbeelding hetzelfde als valse ideeën. Valse ideeën moeten worden gewantrouwd omdat ze niet bestaan. Volgens Ernst Kris is fantasie het gevolg van een cultuurgebonden afspraak en een middel om individueel handelen te vermijden (en vooral voor kinderen een middel om toekomstig handelen, in een overeenkomstige situatie, te begeleiden. Maar omdat in elke volwassene nog een stukje kind zit heeft een volwassene er soms wel baat bij). In hoofdstuk 6 komt John Armstrong aan de orde en hij vindt mijmeren en verbeelden hoogstnoodzakelijk. Fons Elders (h.2) zegt dat verbeelding belangrijk is, maar fantasie zeker niet (verbeelding impliceert zowel zien als handelen en spreekt een onderling zeer beweeglijk scala aan menselijke vermogens aan, fantasie is wensdenken en zelfbedrog). Jorge Luis Borges ziet fantasie en werkelijkheid eenvoudigweg als hetzelfde: ‘(...) er zijn engelen en er zijn bomen: ze zijn gewoon een ander element in de realiteit van de wereld’ (Williamson).
Zo zijn in de fantasie vast meer voor-, tegen- en omstanders te verbeelden en mogelijk ontmoet iemand ze nog ook.
 
See you in Vegas
Nassim Nicholas Taleb (ook genoemd na de volgende paragraaf) noemt de toeristische trip langs gevaren en ongemakken gesteriliseerd en gecultiveerd. Tijdens een bijeenkomst over risico’s in de gokstad Las Vegas stelt hij dat casino’s vooral te maken hebben met zekerheid: het zijn de enige ondernemingen waar vrijwel alle mogelijkheden bekend zijn en te berekenen zijn met wiskundige modellen (lachwekkend bedrog, ludic fallacy). Niemand gooit bijvoorbeeld vijftien ogen met één worp van een dobbelsteen. De regels zijn vrijwel altijd hetzelfde en de aard van de onzekerheid is onschuldig (Taleb).
 
Wandelen en lopen
Naast denksystemen zoals de gnosis, die een ideaal hanteren waarnaar mensen minstens moeten streven, bestaan ook denksystemen die het ideaal als het ware in zichzelf opnemen. Er hoeft geen ideaal te worden nagestreefd: streven om te streven, bewegen om te bewegen, is de idealiteit. De uitdragers van deze ideeën menen dat beweging onoverkomelijk is. Grond voor hun mening vinden zij in de continu veranderende natuur en natuurwetenschappelijke ontdekkingen.

Een samenleving die beweging toestaat is het vroege Athene. Wanneer het leven in de stad de Atheense mannen te duidelijk, te benoembaar en te rationeel wordt, gaan ze namelijk stiekem en verkleed als vrouw naar de woeste bergen buiten de stad. Deze transformatie, de verandering van kleding en plaats, geeft de mannen een beweeglijke geest en dat bevordert een gewenst geachte ontwikkeling (Decreus, 2003).

De Griekse filosoof Heraclitus (ongeveer 535-475 v.Chr.) wordt genoemd als voorbeeld van iemand die zijn eigen leven zelfs volledig inricht vanuit zijn overtuiging dat er altijd beweging is: alles is er altijd wel én niet. De hele wereld is telkens nieuw en wordt steeds opnieuw afgebroken en opgebouwd. Juist door contrasten (zoals wel en niet) in onderlinge spanning te brengen, ontstaat er een evenwicht (Eco en Elders).

De omslag van een nomadische samenleving naar een sedentaire, van een samenleving met wandelende naar een met zittende mensen, die klaarblijkelijk heeft plaatsgevonden, wordt funest genoemd voor de vindingrijkheid van mensen en hun bereidheid om ontvankelijk te zijn voor de wereld. De omslag uit zich onder meer in een onderscheid tussen wildernis en steden met moestuinen. Funest is dat het starre karakter van een leven op een vaste plaats meestal gepaard gaat met starre wereldbeelden en hierdoor gaan mensen ook star leven (Elders).

Het groene hart: 1. wildernis met omringende steden en dorpen; 2. stad met moestuinen (Henriëtte Ford).

Voornoemde vestiging zien velen echter als comfortabel en als tekenend voor hun hoge beschavingsniveau. Wanneer dat hoge beschavingsniveau bijvoorbeeld in een schilderij moet worden afgebeeld staat zo’n persoon namelijk meestal zonder benen op het plaatje. Omdat diegene zijn benen zijn te negeren lijkt het alsof hij niet hoeft te lopen en dat legt een kijker blijkbaar uit als teken van beschaving en eruditie (bron zoekgeraakt).
Met deze gewoonte hebben die mensen eigenlijk een ideaal van stilstand -een ‘stilstandsutopie’- voor zichzelf gecreëerd en misschien worden echt beschaafde mensen ooit afgebeeld als bijvoorbeeld hersencel, mitochondrium en niets.

De criticus, schrijver en docent Camille Paglia (1947) noemt het een ontkenning van de aardse levenscycli, van het ‘perpetuum mobile van de natuur’, wanneer mensen streven naar stilstand. Ook volgens haar is de wereld, de aarde, altijd in beweging. Het is een ‘chtonische oersoep’ die door het mannelijke oog is verdeeld in objecten en wezens. Daden van wezens, bijvoorbeeld van mensen, met de bedoeling die beweging te stoppen, zijn als wanhopig geknutsel van angsthazen die geen aarde durven te zijn. Paglia noemt dat de westerse blik en ze legt de oorsprong hiervan in de mannelijke strijd tegen hun eigen oorsprong, tegen hun moeder. De mannelijke geest wil vrij zijn van materie en verbeeldt zich dat dit lukt. Deze strijd maakt en ontwikkelt een cultuur. Bijvoorbeeld schoonheid is ‘een apollinisch bevroren beeld, het zet de stroom en de onbestemdheid van de natuur even vast en condenseert die. Het stelt de man in staat tot handelen door de begeerlijkheid te verhogen van wat hij vreest’. Paglia citeert Friedrich Nietzsche volgens wie bijna alles wat mensen hogere cultuur noemen eigenlijk vergeestelijking is van wreedheid (van de wreedheid van de natuur). De kunstenaar maakt een kunstwerk niet om de mensheid te redden, maar om zichzelf te redden. Kunst is altijd een opnieuw ordenen van de realiteit en het meest effectieve wapen tegen de overvloed van de natuur (Het seksuele masker).

[Hoesten]
Volgens velen zijn mensen op een gegeven moment overgestapt van hun leven gezien vanuit middelen en doelen naar een samenleving die de wereld benadert in termen van oorzaak en gevolg (o.a. Elders en Jorink).
Door de ontkoppeling aan middelen hebben mensen zich als het ware ook losgekoppeld van materie, van aarde. Vergelijkingsmateriaal voor het eigen bestaan, al hoestend en proestend toch behoorlijk fysiek aanwezig, is dan verdwenen (voorondersteld wordt dat zowel de combinatie middelen en doelen als de combinatie oorzaak en gevolg beweging impliceert).

Hoe de noodzaak die sommigen aan beweging toeschrijven is te combineren met de mening van Jean Baudrillard (tweede paragraaf in dit hoofdstuk) die de samenleving op drift ziet en dat hulpeloos noemt, heeft waarschijnlijk te maken met een vermeend aanwezig verschil tussen materiële en geestelijke bewegingen: of bewegingen worden gegenereerd door een stoffelijke omstandigheid of door bijvoorbeeld een sociale, en in hoeverre mensen hier zelf invloed hebben of menen te hebben.
 
De zwarte zwaan
De zwarte zwaan verwijst naar het moment in 1697 waarop de Nederlandse ontdekkingsreiziger Willem de Vlamingh vanuit Australië voor het eerst bericht over zwanen met zwarte veren in plaats van witte. Tot op dat moment gelooft de westerse wereld dat zwanen wit zijn en dit geloof wordt ‘empirisch bewezen’ door alle aanwezige zwanen in de ‘oude wereld’. De filosoof Karl Raimund Popper (1902-1994) verwijst naar voornoemde moment om een manier van wetenschappelijk onderzoek te propageren die volgens hem de beste is: wanneer de hypothese is dat zwanen wit zijn bewijst een wetenschapper niets door duizend witte zwanen te vinden, hij moet juist op zoek naar zwarte. Later gebruikt Nassim Nicholas Taleb (1960) de woordcombinatie zwarte zwaan (black swan) voor iets onverwachts met grote gevolgen en achteraf verklaard (iets onverwachts is ook het zeer verwachte dat niet gebeurt). In sommige vakgebieden heet de zwarte zwaan de dikke staart (fat tail: het zeer onwaarschijnlijke met een enorme invloed) (Taleb, Wikipedia, birding.about.com en boeklog.info).

Taleb stort zich naar eigen zeggen van jongs af in geluk, onzekerheid, kansen en kennis. Hij vindt formuleren en hanteren van overtuigingen en scherpe vormen, grenzen dus, wel noodzakelijk maar noemt het pathologisch, ziekelijk, wanneer mensen die zien als definitief (een mening die overeenkomt met die van anderen in deze tekst). Door de schijn van duidelijkheid kunnen mensen denken dat er geen wazige grenzen bestaan. Wat hen nog rest is alles steeds nauwer te herzien (Taleb).

Mensen geven blijkbaar graag achteraf een verklaring voor eerder onverwachte gebeurtenissen. De oorzaken die naderhand zijn benoemd zijn wel veel waard in gedachten, maar weinig in de ‘echte’ wereld. Juist om die echte wereld te leren kennen moeten mensen veel ‘wegvertellen’ (denarrate). Als training om te ontkomen aan ‘beschrijvingsvalkuilen’ (narrative fallacy) die achteraf zijn opgesteld, moeten mensen proberen de feiten wel te zien maar er niet over te theoretiseren: geen oordelen, geen uitleg, en dat is zeer tegennatuurlijk. Mensen formuleren namelijk graag oorzaken en deze activiteit vindt veelal plaats op een terrein dat zich wijzigt per deskundige (Taleb).
 
Terreinen
De meeste onderzoekers menen dat mensen twee manieren hanteren om oordelen te formuleren en besluiten te nemen. De eerste manier is proefondervindelijk en vanuit ervaring (experiential), ook wel intuïtief genoemd. De tweede manier is door iets te doen dat nadenken heet (cogitative). Mensen vinden vaak dat ze nadenken terwijl ze dan juist handelen vanuit ervaring. Een voorbeeld is de conclusie aanhangen dat alle zwanen wit zijn (Taleb).

Sommige wetenschappers ontdekken in mensen een zingevend orgaan, bijvoorbeeld in de hersenen.
Andere wetenschappers menen dat verklaren een manier is om te ordenen. De bonte verzameling van indrukken van waarnemingen (ideeën) wordt gerangschikt en blijft hierdoor beschikbaar. Zodoende ontwikkelen mensen een geweldig intern gidsend vermogen om te kunnen opereren in een hele saaie en lineaire wereld. Maar zo is de wereld niet, misschien wel vaak of soms, maar niet altijd. Onbekend is voor de meeste mensen in elk geval wanneer wel en wanneer niet.
Taleb noemt geen kenmerken van de immense hoeveelheid niet-lineaire verbanden in de wereld want, stelt hij, ‘geen woord kan die verbanden rechtvaardigen’ (Taleb).
 
Rommelige terreinen
Mensen hebben veel baat bij zo veel als mogelijk aan te rommelen en zo veel als mogelijk ‘momenten voor zwarte zwanen’ te verzamelen, Taleb noemt dat: ‘being a fool in the right places’. Maar dit kost wel energie want geen uitleg formuleren is voor de meeste mensen heel moeilijk. Taleb herhaalt Popper die een sceptische houding voorstelt ten opzichte van de wereld: twijfelzucht, de waarheid weigeren en weerstaan, juist om werkelijke ontdekkingen te doen. Een voorbeeld is Poppers tip te zoeken naar een zwarte zwaan wanneer de hypothese is dat alle zwanen wit zijn (Taleb).
 
Moe en onzinnig
Jean Baudrillard verbeeldt zich een wereld die van zichzelf heel ordelijk is. Wanorde, chaos, is dan voor mensen het ‘ideaal’ en tegelijkertijd het ‘profiel van catastrofe’. In navolging van een opmerking van een theoloog meent hij dat god niet moe is van de strijd tegen het toeval maar dat god moe is van de productie ervan. Sinds mensenheugenis zit god met die taak opgescheept opdat de mensen ontlast zijn van schuld en kunnen vertrouwen en speculeren op geluk en ongeluk.
Het ‘accidentele en toevallige’ krijgen bijvoorbeeld meer –en volgens Baudrillard meer dan voorheen- zin en charme toegeschreven dan ‘het fatale’ en dan verklaarbare verbanden. Hij noemt dat de voorkeursversie. Maar toeval bestaat niet. Alles schakelt zich ‘fataal en schitterend’ aaneen via ‘een onophoudelijke cyclus van metamorfosen’, via ‘verleidelijke ketens van vormen en verschijningen’. Het is ‘de orde der verschijningen en hun onzinnige verloop’. Mensen vinden het toeval en de leegte uit als iets anders dan orde in een tijd dat ze de wereld meer verstandelijk willen begrijpen en beheersen. Voor die tijd is bijvoorbeeld toeval gewoon een onderdeel van orde (1985).
 
terug
 
 
Shakespeare zal ons helpen
In 1934 verschijnt in Engeland een boek waarin vliegtuigbouwer en hoofdofficier J.W. Dunne schrijft over zijn ervaringen met tijd. Dunne wil weten hoe tijd door elkaar heen kan gaan en hiervoor verzamelt hij dromen van mensen. Hij concludeert vervolgens dat dromen bestaan uit voorstellingen van ervaringen uit het verleden en voorstellingen van toekomstige ervaringen, door elkaar heen gemengd in ongeveer gelijke verhoudingen. Dit mengsel van tijd bewijst dat alle tijd, inclusief de toekomst, altijd bestaat. Dunne tekent assenstelsels, lijnen en vlakken van diverse tijden en levert volgens de kaft van de Nederlandse vertaling ‘het eerste wetenschappelijke argument voor de onsterfelijkheid van den mensch’ (Dunne).

Jorge Luis Borges (eerder in dit hoofdstuk) leest de boeken van Dunne en koppelt diens theorie aan bijvoorbeeld teksten over hoe Hindoes met geschiedenis omgaan en hoe de filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860) het idee onderuithaalt dat een kennend subject is te kennen. Borges besluit dat Dunne eenzelfde fout maakt als ‘verstrooide dichters’ en last heeft van de ‘vermaledijde intellectuele gewoonte’ om tijd te zien als een vierde dimensie van ruimte. Maar de belofte van Dunne dat hij na zijn dood de eeuwigheid kan hanteren, met behulp van Shakespeare en al zijn andere vrienden, bevalt hem zo goed dat hij Dunne elke bedrieglijke reden vergeeft (1999).
 
terug
 
 
Conclusie
Een taal ontwikkelen en gebruiken, een samenleving organiseren en oordelen en handelen naar overtuigingen en idealen, zijn voorbeelden van uitingen die door mensen worden gehanteerd als hulpmiddel om hun leven te ordenen. De waarneembare ordeningen volgen veelal uit innerlijke ordeningen en meestal zijn dat ordeningen van gedachten. De innerlijke constructies passen bij de (particuliere) voorstelling die mensen hebben over hoe de wereld in elkaar zit, ze passen bij hun wereldbeeld. Een wereldbeeld, inclusief bijvoorbeeld overtuigingen en idealen, schijnt (gedeeltelijk) te kunnen veranderen. In het bijzonder door perioden van verstandelijke onderbreking die onoverkomelijk blijken te zijn voor geestige mensen, door verkleedpartijen en door een wandeling in de frisse en woeste buitenlucht. Meningen over een mogelijke wederzijdse beïnvloeding, een wisselwerking, tussen de waarneembare wereld en een wereldbeeld, verschillen per persoon en per groep, evenals de mate waarin, wanneer de wisselwerking mogelijk wordt geacht.
 
terug

 

Copyright_Duijvestein www.kleurpunt.nl
03